zondag 22 april 2007

Over taal

Ik ben een plakker, in alle betekenissen van het woord. Daarom woon ik al tien jaar in Gent. Ik heb hier gestudeerd en ben vertrouwd geraakt met de cafés, de winkels, de buurten en de mensen. Verknocht. Deze stad heeft een aparte aantrekkingskracht. Charisma en schoonheid. Je kan hier opgaan in de drukte van een mensenzee, maar evengoed moederziel alleen op een pleintje zitten met enkel het ruisen van de wind of de druppende regen op de achtergrond. Meer hoef ik niet.

Ik ben in 1978 geboren in Neerpelt in het noorden van Limburg. Mijn ouders zijn Turks, ik heb de dubbele nationaliteit. Vader werkte, net als veel immigranten, in de steenkoolmijn, moeder zat thuis en zorgde voor mij en mijn zusje. Zo ging dat toen. Na de mijnsluitingen liep iedereen een beetje verloren. Maar na enkele jaren zagen vele Turken hun heil in de kebabbusiness. Dus begonnen mijn ouders ook een zaak. Zo ging dat toen. Nu zijn ze gepensioneerd en hangen ze hier nog rond, verlangend naar het vaderland, maar niet in staat hun kinderen achter te laten. De tragiek van de inwijkeling.

Ik deed het goed op school en mijn ouders stimuleerden me om verder te studeren. Dat was niet echt nodig. Ik kon niet wachten om 18 te zijn en op kot te gaan, om vrije stadslucht te snuiven. Leuven was me te katholiek, Antwerpen te rechts, Brussel te Frans en Hasselt te dichtbij. Het werd Gent en dat heb ik me nog niet beklaagd.

Dit is een open stad met veel mogelijkheden en diversiteit. Jonge en oude mensen, rijke en arme, blanke en zwarte, linkse en rechtse. We kunnen allemaal goed opschieten met elkaar. Een Gentenaar doet gewoon zijn eigen ding, zonder een ander te storen, maar voelt zich ook niet te goed om de handen uit de mouwen te steken voor een ander. Zo zegt men het toch hier.

Een verwaaide Limburger

Ik woon in de wijk Rooigem-Brugse Poort, niet ver van de Bevrijdingslaan. Dat is een drukke verkeersader die de kleine ring verbindt met het centrum. Deze wijk was lange tijd verwaarloosd, maar wordt opgewaardeerd onder de noemer ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’. Een groot aantal krotten en kraakpanden is gesloopt. De stad maakt plaats voor meer groen en betere behuizing. In mijn straat net buiten die ring is het heel rustig en kakelen loslopende kippen lustig over de weg. Ik ken mijn buren en zij kennen mij. Soms slaan we een babbeltje en soms laten we elkaar gerust. En als er iets te doen valt, kunnen we altijd op elkaar rekenen. Zo gaat dat hier...

De voertaal in de Bevrijdingslaan is Turks. Daarnaast heb je het plat Gents, het Russisch, Engels en een heel klad andere talen. Maar als je rondloopt, lijkt het alsof de meeste mensen Turks spreken. Je kunt ermee terecht bij de bakker, de slager en de kruidenier. Je kunt je kleren kopen in het Turks, op café of restaurant gaan en zelfs geld lenen bij een kredietinstelling. In feite kan een Turk zijn hele leven probleemloos in deze buurt slijten zonder het Nederlands machtig te zijn.

Er is veel diversiteit in de Brugse Poort en dat juich ik toe. Je wordt geconfronteerd met andere talen, gewoontes en mentaliteiten. Deze mengeling van culturen kan een verrijking zijn. Het dwingt je om na te denken, over wie je bent en wat je doet, om te vergelijken en te evalueren.

Maar we mogen niet blind zijn voor eventuele negatieve gevolgen. Culturen kunnen ook botsen: een verrijking is alleen mogelijk als beide partijen begrip hebben voor elkaar en open en verdraagzaam zijn. Mensen moeten met andere woorden moeite doen. En dat zie ik nog altijd veel te weinig gebeuren.

Daarom ben ik twee alinea's hier boven begonnen over taal. Dat is volgens mij de belangrijkste sleutel in de samenleving. Om elkaar te begrijpen en in tweede instantie te helpen heb je een gemeenschappelijke taal nodig. Vermits we in Vlaanderen leven, is dat in dit geval het Vlaams. Het lijkt logisch, maar in de praktijk is het vaak anders. Net als veel Franstaligen in de faciliteitengemeenten bijvoorbeeld zijn er een heleboel immigranten in concentratiewijken die geen Vlaams kunnen spreken. En wat nog erger is: ze doen geen moeite om het te leren, want ze kunnen toch (over)leven met de taal die ze wel beheersen.

Leven en samenleven

Overleven of leven, maar niet samenleven. Zonder taal kun je geen deel uitmaken van een samenleving. Hoe kun je in Gent of in de rest van Vlaanderen een fatsoenlijke job vinden, als je geen Vlaams spreekt? Hoe kun je een degelijk huis op de kop tikken? Hoe kun je deelnemen aan het dagelijkse leven? In een wijk als de Brugse Poort zal je van je tekortkoming weinig hinder ondervinden, maar daarbuiten? Daarbuiten tel je niet mee, ben je een vogel voor de kat.

Vele Turken en Turkse Belgen sluiten zich zonder het te beseffen uit van de mogelijkheden die dit land hen te bieden heeft. Ze leven op een eiland. Wat op microschaal hun ontwikkeling en die van hun kinderen in de weg staat, discrimineert op macroschaal hun hele gemeenschap. Van jongsaf aan groeien die kinderen op met een taalachterstand die velen nooit meer goedmaken. Ze ploeteren veelal door de lagere en middelbare school en eindigen in het beroeps of de technische richtingen, als ze de schoolbanken al niet voortijdig verlaten. Daardoor is er maar een minieme doorstroming van (in dit geval) jonge Turken naar bijvoorbeeld de wetenschapswereld, de media of het cultuurwezen.

De voorbije decennia zijn verloren gegaan aan manke integratie en dit is evenveel te wijten aan zowel autochtonen als immigranten. Wat deze laatste groep kan doen, is alvast beginnen met de taal. Ik vind niet dat je iemand kan of moet verplichten om een taal te leren. Maar als mens moet je het gezond verstand laten spreken. Als iemand deel wil uitmaken van een samenleving, dan moeten er aan twee fundamentele voorwaarden voldaan worden. Ten eerste moet het individu bereid zijn om voor een deel op te kunnen gaan in de groep, in dit geval de taal leren. En ten tweede moet die groep zich openstellen en de nieuweling aanvaarden zonder dat die zijn identiteit verliest. Dan pas kunnen we beginnen spreken over samenleven. Zullen we nog een poging wagen?